Show Menu
True Story Award 2023

A Carpet of Hazelnuts

Silently the heart of Italy is being sacrified to the infinite urge for expansion of Nutella, the worldfamous chocolatepaste invented during World War II by Pietro Ferrero. His grandson Giovanni is now forcing a huge enviremental drama upon Lazio.

Een tapijt van hazelnoten

Stilletjes wordt over het hart van Italië een tapijt van hazelnoten uitgerold voor in de Nutella. De wereld kan maar geen genoeg krijgen van de ongezonde Italiaanse chocoladepasta die tijdens de Tweede Wereldoorlog werd uitgevonden door Pietro Ferrero. De onstuitbare expansiedrang van zijn kleinzoon Giovanni heeft een groot milieudrama in Hoog-Lazio veroorzaakt, maar het tapijt van hazelnoten rolt gewoon door naar Umbrië en Toscane.

 

Door: Anne Branbergen

Het begon zo’n tien jaar geleden. Opeens was het een item in het dorp: il veleno, het gif. Daarmee werden de pesticiden bedoeld die ieder jaar in mei, juni en juli massief over de vele hectares hazelaars die het dorp omringen worden gespoten. En nog eens, en nog eens, iedere lente en zomer een aantal keer opnieuw. De vijand waar al dat gif voor bedoeld is heet in het Italiaans de cimice, de groene schildwants, een luis-achtige die eruit ziet als een plat kevertje met een vrolijk knalgroen schild, dat met zijn steeksnuit in de lente door de nog zachte schil van de jonge hazelnoot boort om er wat sap uit op te zuigen. De groene schildwants kan in principe van allerlei plantensappen leven, maar het liefst heeft hij dat van de hazelnoot, en inmiddels kan hij ook weinig anders vinden hier in Hoog Lazio, op zo’n kleine 60 kilometer ten noorden van Rome, want zo ver het oog reikt is het één en al hazelnoot.
Een oprukkende monocultuur van oneindige rijen metershoge hazelaarstruiken in het gelid die de Italiaanse lapjesdeken van graanvelden, klaprozen, korenbloemen, ommuurde wijn- en olijfgaarden, heggen en bosjes, tabaksplanten, rondtrekkende schaapkuddes, moestuinen, hoge oude kersenbomen en verweerd-oranje boerenhuizen bijna helemaal heeft uitgewist. Een tapijt van hazelaars uitgerold over het landschap van de Romeinse campagna dat sinds mensenheugenis de glorieuze ouverture op Rome vormde.
Alles, maar dan ook alles is geoorloofd in de strijd tegen de cimice, werd ons onwetenden – wij dorpelingen die geen hazelaars hadden - met ernstige gezichten verteld, omdat het kevertje immers de aartsvijand is van het goud van de streek. Plotseling was een hazelnoot waar de groene schildwants aan had gezeten iets heel ergs. Op de noot verschijnt een donker plekje en de smaak wordt inderdaad enigszins bitter, niemand zal het ontkennen, maar dat hoorde er altijd gewoon bij, op zovele hazelnoten zat er soms één bittere tussen, nou en? Je proefde er niets van, vermengd, gestampt, gemalen, geperst in de vele traditionele zoetigheden die over heel Italië met de hazelnoot worden gemaakt – tozzetti om te dopen in de wijn, koekjes, taarten, ijs, torrone’s met de kerst, hazelnootcrème’s, chocopasta’s, noem maar op.
Sinds La Ferrero zo’n tien jaar geleden ineens enorme belangstelling voor de hazelnoten uit onze streek aan de dag begon te leggen, leek een aangetaste hazelnoot wel de grootste ramp die je kon treffen. De fabrieksnaam van de Nutella-gigant uit het hoge noorden, werd bij ons in het dorp steeds uitgesproken met dat eerbiedige ‘La’ ervoor, alsof het om La Loren ging. De filmsterrennaam viel steeds vaker in combinatie met dat almaar herhaalde woord cimice, cimice, het groene kevertje dat we allemaal wel kenden en allemaal vaak genoeg van ons wasgoed aan de lijn hadden geschud, maar dat nooit zo’n specifiek onderwerp van gesprek was geweest. Ineens was het een obsessie, want Ferrero had meedogenloze methodes om het steekproefgewijs met een guillotine-achtig apparaat te controleren. Klats!, één of twee donkere plekjes en je hele partij hazelnoten waar je de seizoenen rond voor had geploeterd op het land en dure uitgaven voor had moeten doen was meteen veel minder waard, en het ging om duizenden euro’s verschil.
Dat waren de keiharde nieuwe spelregels die door La Ferrero werden bepaald en niemand die het ook maar in zijn hoofd haalde om er iets tegenin te brengen. Het was ‘noodzakelijk’, zeiden de boeren ernstig, om in de lente zo waanzinnig veel gif over de uitbottende hazelaars te spuiten, omdat Ferrero anders je hazelnoten afkeurde. Dit kwam bovenop de gewone hoeveelheden kunstmest en onkruidverdelgers die altijd al rijkelijk over de plantages werden uitgestrooid, wat te zien is aan de grote uitgebeten kringen in het gras rond de hazelaarstruiken. Niet lang daarna verdwijnt het gras helemaal en wordt de bodem zo kaal en hard dat hij van bruin beton lijkt, want dat is ideaal voor de oogst, die eind augustus begint: een kale, harde bodem waarvan je de rijpe, gevallen hazelnoten zo kunt opzuigen. Dit gebeurt met enorme stofzuigers die grote giftige stofwolken de lucht in blazen die als atoompaddestoelen boven het landschap hangen in augustus en september, de oogstmaanden. Het gebruik van onkruidverdelgers werd op een bepaald moment wel verboden, maar wie controleert dat? De meeste plantages liggen ver uit het zicht. ‘Ah, ze hebben weer gespoten,’ zeggen de dorpelingen nuchter. Er klinkt geen oordeel in door, want de meesten hebben zelf hazelnoten, of familie met hazelnoten.
Het gif was gewoon nooit een item geweest in het dorp omdat het erbij hoorde. De mannen vertrokken ’s ochtends opgewekt zwaaiend naar de passanten op het dorpsplein vanaf hun tractors waarachter de opleggers met de tanken vol pesticiden aangelengd met water bonkend en lekkend naar het land werden vervoerd. ‘Ciaooooo’, zwaaiden wij terug met onze boodschappentassen, naar Gianni, Romoaldo, Augusto of Cesare, die onbeschermd in een t-shirt op hun tractor zaten, hooguit met zo’n Pantani-zakdoek om het hoofd geknoopt. Daar gingen ze, de hele dag spuiten op het land, waar wij - de meestal vrouwelijke dorpelingen – wandelingen doorheen maakten, want het was lente voor iedereen. ‘Koekoe!’ klonk het soms guitig van tussen de takken en de jonge blaadjes. En daar stond er weer eentje vlakbij je een druppeltjesgordijn meters de hoogte in te spuiten, jij zwaaide terug, zoog de lentelucht nog eens lekker in, al was het wel zo dat tong en verhemelte droog en plakkerig werden, lappo noemden de dorpelingen dat. Maar ach, hoe erg zou het wezen, ze stonden er toch zelf ook de hele dag middenin?
Toen kwam zo’n tien jaar geleden de fase waarin het niet meer zo vanzelfsprekend werd geaccepteerd. Je zag de mannen nu ook niet meer om negen uur ’s ochtends pontificaal over het dorpsplein bonken met hun grote tanken vol gif achter de tractor. Er begon een grimmiger sfeertje te heersen en de mannen hulden zich ineens van top tot teen in papieren witte pakken en ruimtevaarthelmen met de vizieren maar beneden geklapt. Een spookachtig gezicht, als je ze in de schemer van de vroege ochtenduren ergens op de tractor tegenkwam, schielijk op weg naar huis na het nachtelijke spuiten, snel snel, om niet gezien te worden. ‘Ze hebben vannacht weer gespoten!’ siste een moeder van drie kinderen, wier dakterras met de schommel en de trampoline direct grensde aan een hazelnootplantage op de heuvel achter haar huis. Dat was in het dorp altijd heel normaal geweest, om op ieder stukje grond dat zich ervoor leende hazelaars in te planten tot aan-, soms zelfs tot in de bebouwde kom. En er was ook niets mis mee, in het tijdperk van voor het gif, de kunstmest en de onkruidverdelgers. De hazelaars werden ingeplant, ze groeiden op tot boompjes die bomen werden, na vijf, zes jaar konden de eerste hazelnoten worden geoogst en in de kale wintermaanden werden ze gesnoeid. Alles ging met de hand, er kwam geen gif aan te pas en de meeste keuterboertjes hadden er een leuke bijverdienste aan, ieder met z’n eigen twee, drie hectare hazelnoten, toch al snel zo’n zeven- tot tienduizend euro extra per jaar waar niet per se belasting over werd betaald, destijds nog in lires, wat het nog veel aantrekkelijker maakte. Er zijn in de streek heel wat huizen, huwelijken en protserige terreinauto’s betaald van de hazelnoten.

Het allerbeste terroir denkbaar voor de hazelaarstruik bevindt zich toevallig hier, in de groene heuvels van Noord-Lazio, zo’n 60 kilometer ten noordwesten van Rome. Hier in de Monti Cimini, die de ‘groene longen van Rome’ worden genoemd, zijn de omstandigheden opperbest. De vruchtbare vulkanische bodem, het mooi glooiende, niet te steile, goed bewerkbare terrein dat op de ideale hoogte voor de hazelaar ligt - tussen de 300 en de 700 meter -, de perfecte temperatuur en de perfecte hoeveelheid zon en neerslag, en tot slot de menselijke kennis, die zich hier al een eeuw lang met hazelnoten bezig houdt. Al die omstandigheden samen vormen het terroir, en wat betreft de hazelaar kan het gewoon allemaal niet beter dan hier, in de Etruskenstreek La Tuscia (van het Romeinse Etruria), tevens het paradijs van de hazelnoot.
Of kon.
Want in de afgelopen tien à twintig jaar is het hier stilletjes een gifbelt geworden die alles heeft aangetast en kapotgemaakt; bodem, biodiversiteit en het water, de grote klimaatfactoren, en niemand die het door had tot het te laat was. De natuur was al lang noodsignalen aan het afgeven, maar het duurt jaren voordat de onwetende mens - de mens zonder hazelaars - al die tekens weet op te tellen tot één duidelijk herleidbare reden: de steeds verder uitdijende agressieve hazelnotenteelt die het glooiende landschap in korte tijd is gaan domineren.
Er was inderdaad wel al lange tijd sprake van verhalen over het meer, het Lago di Vico, waarin je beter niet meer kon zwemmen ‘in de zomer’ - alsof het in de herfst of de winter juist een aanrader zou zijn. Dat ‘in de zomer’ was gekoppeld aan de leugen van de ‘larven die uit de bomen vielen’. De larven die uit de bomen vielen in het meer tijdens de zomermaanden zouden de reden zijn waarom sommige zwemmers onder de rode bultjes uit het meer kwamen en dan door moesten naar de eerste hulp, gek van de jeuk, vaak ook misselijk tot brakens aan toe. Niemand had ze ooit gezien, de larven, maar we deden het er mee. Dat de ware reden een heel andere was, namelijk de chemische roodalg die ontstaat als er ontzaggelijke hoeveelheden orthofosfaat, veroorzaakt door een mengeling van kunstmest en pesticiden, in het water terecht komen, vertelde niemand. De dorpelingen zwemmen niet in het meer, want de dorpelingen kunnen sowieso niet zwemmen, dus hen maakte het niets uit. Eten in de restaurantjes aan het meer kon nog altijd en voor de buitenlandse toeristen was er het verhaal van de larven uit de bomen.
‘Wat raad je me aan, kan ik met mijn nichtjes naar het meer deze zomer?’ vroeg ik vele jaren geleden aan de burgemeester van het dorp die grootgrondbezitter was en bulkte van de hazelnoten en de kastanjes. Hij keek even om zich heen over het plein, bukte zich naar me toe en fluisterde in mijn oor: ‘Nee, breng ze liever naar de zee. Of naar een zwembad. Maar ga niet zwemmen in het meer. Geloof me, doe het niet!’
Zwemmen in de zee of in een zwembad, dat was natuurlijk niet waarom we in deze streek een huisje hadden gekocht halverwege de jaren tachtig. De hoofdreden was juist het Lago di Vico, het hoogst liggende vulkanische meer van Italië, een diepe, brede krater met brandschoon bron- en regenwater op 500 meter hoogte, ingebed tussen donkergroene bergwanden, rietkragen met broedplaatsen voor zeldzame vogels, en inderdaad op de platte stukken langs de oevers ook best grote hazelnotenplantages die helemaal doorliepen tot aan het water, maar dat was toch ook gewoon natuur?
‘Riserva naturale Lago di Vico’ staat nog steeds geruststellend op de borden rond het meer, want het is een officieel beschermd natuurreservaat. Hier kon ons echt nóóit iets gebeuren, dachten wij, jarenlang drijvend op onze rug temidden van al dat groen. Er mocht niet worden gevaren met motoren op het meer, er mocht niets rond het meer worden gebouwd en er waren geen riolen van naburige dorpen omdat het daarvoor te hoog lag. Een paradijselijk zwemwater op slechts tien kilometer van het dorp, omgeven door fijne kleine strandjes in de schaduw van de hoge bomen, voor wie even bij wilde komen van de felle zon.
Waarom moest ik met mijn nichtjes naar het onaantrekkelijke zwartgrauwe - want vulkanische - strand van Tarquinia met zijn niet al te schone zee op 60 kilometer afstand, of naar een overvol betonnen chloorzwembad in de blakerende zon?
Maar op doorvragen gaf de burgemeester nooit antwoord. Niemand hier in de buurt geeft trouwens graag antwoord op dat soort vragen en je moet er ook voorzichtig mee zijn. Nooit zal ik de duivelse bliksemschicht vergeten in de ogen van de onlangs gepensioneerde kruidenier, die ik al decennia lang kende en die altijd een toonbeeld van redelijkheid en geduld was geweest achter zijn toonbank. Er was geen zeurende klant die hem uit zijn evenwicht kon brengen, jarenlang gaf hij wijze raad in talloze kleine dorpsconflicten, maar toen ik iets zei over de grote hoeveelheden gif waarin we langzaam maar zeker stikten hier, schoot er iemand in hem die ik nog niet kende. ‘Mensen die dat zeggen zijn misdadigers voor mij,’ zei hij langzaam, met een eng grijnsje. ‘Er is hier helemaal niets aan de hand, we hebben de atoombom op Hiroshima gehad, we hebben Tsjernobyl gehad, we hebben jarenlang rustig golfplaten van asbest op onze daken gelegd, heel Trentino is één grote gifbom vanwege de intensieve fruitteelt, en dan zouden onze prachtige hazelnoten ineens het probleem zijn? Ónze hazelnoten, die hier altijd zijn geweest en waar we nu eindelijk, na jaren afzien, een klein beetje de vruchten van mogen plukken dankzij de afspraken met La Ferrero? Sodemieter toch een heel eind op!’
Ik keek hem na met open mond en we hebben elkaar sindsdien niet meer gegroet. Ik wist dat hij ook hazelnoten had, maar ik dacht dat het een hobby was.

Een ruime zeshonderd kilometer naar het noorden ligt het plaatsje Dogliani, in de uitlopers van de Italiaanse Alpen, de regio die om die reden ‘Piemonte’, ‘Voet van de Berg’ heet. Het is een dorp dat valt te vergelijken met het onze, omdat het op dezelfde hoogte ligt van rond de driehonderd meter, ook hier is het aantal inwoners een bescheiden paar duizend, en ook hier kent men de hazelnoot al heel lang, omdat ook hier, in de glooiende heuvels van het werelderfgoedlandschap Le Langhe, de omstandigheden ideaal zijn, voor zowel druif als hazelnoot.
Wat Dogliani toch tot een heel ander dorp maakt dan het onze, is het feit dat Pietro Ferrero er werd geboren in 1898. De founding father van de momenteel derde grootste zoetigheden-multinational ter wereld Ferrero was een boerenzoon die een groot talent had: wonderdingen uitvinden met chocola. Hij begon ermee in de bar-pasticceria die hij in 1923 opende in Dogliani en die nog altijd bestaat, maar er nu wat doelloos bij ligt onder de bogen van wat eens een levendige hoofdstraat vol winkeltjes moet zijn geweest. Op aluminium stoeltjes buiten hangen mannen wijdbeens met bierflessen in de hand, binnen is aan het interieur met donkerhouten panelen, ingelegde vloeren en de marmeren toog nog goed te zien dat het hier ooit een prachtig chocoladeparadijs moet zijn geweest, maar dat was toen.
Pietro Ferrero was ook snel vertrokken uit Dogliani, om in de nabije stad Alba de zaken grootser aan te pakken. Hij opende zijn eerste eigen pasticceria in Alba met zijn eerste eigen chocoladelaboratorium, het ging al snel zo goed dat hij ook naar de nabije echte grote stad Turijn kon uitbreiden, tot het oorlog werd, en de productie stil kwam te liggen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog konden geen luxeproducten met exotische cacao worden gemaakt, maar Pietro Ferrero was een zeer creatief man, die juist in die moeilijke omstandigheden kwam tot een surrogaatproduct dat de immense draagbalk onder het hele Ferrero-imperium zou worden: de ‘Giandujot’, de voorloper van de Nutella-pasta waarvan momenteel wereldwijd 350 ton per dag wordt geconsumeerd; dat zijn 770 miljoen potten Nutella per jaar, een lengte van 1,7 de aarde rond.
De ‘Giandujot’ – een geliefde Piemontese carnavalsfiguur met een Napoleon-steek op het hoofd – was een in alluminium gevouwen plakje van suikerstroop, gestampte hazelnoten, kokosnootboter en een pietsje van het tijdens de oorlog zo goed als onvindbare cacao, alleen voor de kleur. Pietro Ferrero was een zoon van de Alta Langa (de hoge Langhe), het toen broodarme en noodlijdende berggebied van de zuidelijke Langhe, waar de partigiani van het Italiaanse verzet zich schuilhielden én de hazelnoten rijkelijk groeiden zonder dat er veel mee werd gedaan. Ze werden zelfs als varkens- en kippenvoer gebruikt, een verhaal waar je nu de lachers mee op je hand krijgt. De Giandujot werd een instant-hit onder de kinderen en hun moeders van het uitgemergelde Italië van vlak na de oorlog. Een plakje nep-chocoladepasta dat vooral uit gestampte hazelnoten en suikerstroop bestond, iets lekker vettigs en zoetigs om op een snee zoutloos Italiaans witbrood te prakken, een fantastische calorieënbom in een tijd toen er niets anders was en calorieën hard nodig waren.
Toen Pietro Ferrero te jong stierf aan een hartaanval in 1949, werd zijn zoon Michele automatisch baas van het familiebedrijf en ontdekte tijdens de abnormaal hete zomer van 1951 dat wanneer het plakje een beetje smolt, het nog beter smeerbaar was op brood. Dat werd de ‘Cremalba’ (‘Smeercrème uit Alba’) in een potje, jaren later omgedoopt in ‘Supercrema’, tot één van de christendemocratische regeringen van het naoorlogse Italië ‘het gebruik van superlatieven in producten en reclames’ verbood, omdat het ‘godslastering’ zouden zijn. Prima, vond de ook zeer christendemocratische en godsvruchtige Michele Ferrero, dan verzinnen we gewoon een andere naam: en dat werd Nutella, anno 1964. Michele Ferrero was een natuurtalent in alles wat toen nog geen naam had – marketing, productplacement, het creeëren van een gevoel bij een product, klantbinding – zo ook in het verzinnen van iconische namen voor zoetigheden die er overal ter wereld als heipalen in gedreund werden; 1956 Mon Chéri, 1964 Nutella, 1969 Tic Tac, 1974 Kinder Surprise Eieren, 1982 Ferrero Rocher, en in 2021 een omzet van 12,7 miljard euro per jaar voor Ferrero.
Na twintig jaar proberen en testen was het perfecte naoorlogse broodbeleg geboren: Nutella, een smeuïge bruine massa die in een dikke laag op een snee brood werd gesmeerd, waarmee Italiaanse kinderen om vijf uur ’s middags de straat op werden geschopt. De ideale merenda, het kindervijfuurtje, om de lange tijd tussen de Italiaanse lunch en het avondeten te overbruggen. Hier pak aan, je snee brood met Nutella, ga het maar lekker buiten opeten, en loop me niet voor de voeten tot acht uur. (zie foto Nanni Moretti)
Nutella is het symbool van de Italiaanse wederopbouw, van de economische boom van de jaren zestig, ‘Nutella is meer dan een crème van hazelnoot en cacao, het is een categorie van de geest, méér dan een broodbeleg, is het een symbool van vele generaties’, viel onlangs nog te lezen in een kritiekloos jubelverhaal in de krant van het kritische linkse stemgeluid la Repubblica, ter gelegenheid van weer een jubileum (‘Het was op een regenachtige ochtend van 20 april 1964 dat het eerste potje Nutella de fabriek van Alba verliet...’) Want het is Ferrero gelukt om nu al bijna zestig jaar lang het huiselijke imago van een gezond, typisch Italiaans landelijk product in stand te houden, al klopt er helemaal niets van. En dat is op zich heel knap.
‘Het ultrageheime recept dat wordt bewaard in Alba, net als dat van Coca-Cola in Atlanta,’ is een bom van suiker (56%) , palmolie (20%), hazelnoten en cacao, waar nooit iets aan is veranderd sinds die zorgeloze jaren uit de vorige eeuw waarin niemand zich nog druk maakte over suiker of palmolie. Het enige Italiaanse aan Nutella zijn eventueel de hazelnoten, voor zover ze niet uit Turkije komen, waar zeventig procent van de wereldproductie aan hazelnoten vandaan komt. Het beroemdste chocoladesmeersel ter wereld is een volkomen glocal (global/local) product van suiker uit Noord-Europese suikerbieten, palmolie uit de Indonesische regenwouden, en cacaopoeder van Afrikaanse cacaobonen. En toch is het Ferrero gelukt om van Nutella een geheimzinnig Willy Wonka-achtig sprookje diep verborgen in de bergen van Le Langhe te maken – alsof de hoofdkwartieren en de huidige president Giovanni (zoon van Michele en kleinzoon van Pietro) niet al lang in Luxemburg zitten, en alsof de multinational Ferrero nog iets te maken zou hebben met de onschuld van het oorlogse plakje ‘Giandujot’.
Maar Nutella was en is heilig in Italië, zo heilig dat zelfs de grote schrijfster Natalia Ginzburg er niets lelijks over mocht schrijven. ‘En dan begint een oneindig, chaotisch ontbijt, zonder caffelatte (Italiaanse spelling!): het traditionele Italiaanse ontbijt met koffie met warme melk is bezig aan zijn definitieve verdwijning, net als het gebruik van pantoffels. De keukentafel staat afgeladen met borden met roereieren en fruitsappen uit flesjes en een afschuwelijke bruine en kleverige substantie die over het brood wordt uitgesmeerd en die Nutella heet,’ schreef ze in 1969 in haar verhaal I lavori di casa (‘Huishoudelijk werk’) voor de krant La Stampa. Het woord ‘Nutella’moest eruit van La Stampa, want dat deed je niet, kritiek leveren op het glorieproduct van de streek. La Stampa was de krant van Turijn, van de Agnelli-familie, en de Ferrero-fabrieken van Alba lagen op slechts zestig kilometer afstand.
Michele Ferrero was de god van de nog maar zo kort geleden noodlijdende Alta Langa, omdat hij de creperende boerenbevolking had gered van ziekte, hongersdood en wanhoopsemigraties zonder ze uit de bergen van de Langhe te halen. Hij en Nutella waren één, en daar moest zelfs Natalia Ginzburg met haar verpletterende oorlogsgeschiedenis en haar zware intellectuele symboolfunctie voor Turijn van afblijven. ‘Nutella’ werd geschrapt uit haar verhaal voor de krant en er pas later, in boekvorm, weer aan toegevoegd.
En in Le Langhe is de in 2015 vlak voor zijn 90-ste overleden Michele Ferrero nog steeds god. Op zijn begrafenis stond 10.000 man op het plein voor de kathedraal van Alba te applaudiseren toen de kist van de overledene voor kwam glijden. Overgebracht vanuit Monte Carlo, waar hij al jaren officieel resideerde, want hoe groot de liefde voor de Langhe ook, er waren blijkbaar goede redenen om naar Monte Carlo te verhuizen. De bevolking van Le Langhe hield er geen greintje minder om van signor Michele. ‘Aan deze man hebben wij alles te danken,’ zei een vrouw voor de Ferrero-fabrieken van Alba, waar de kist net voor de laatste keer door een haag van klappende werknemers was gereden. ‘Alles wat we hier hebben, een eigen huis, een leven dat gewoon eh....comfortabel mag worden genoemd (met een blik op haar bontjas), daar valt maar één ding over te zeggen: Grazie, grazie, signor Michele.’
Er zijn een paar verhalen die door iedereen uit de streek onmiddellijk worden opgedist met glanzende ogen. Wist u dat..... dat Michele Ferrero in de onvoorstelbaar arme jaren vijftig een heel systeem had opgezet met als Dinky Toys ogende Ferrero-bussen die de boerenbevolking kwamen halen en brengen uit de bergen, ’s ochtends vroeg naar de fabriek in Alba, na acht uur werken terug naar huis, het maakte niet uit tot welke uithoek, iedereen was voor het donker thuis.
Wist u dat?
En dat Michele Ferrero er op die manier voor heeft gezorgd dat de uittocht van de bewoners uit de Alta Langa stopte? Meestal werd één gezinslid naar de fabriek in Alba gestuurd, de beste zoon of dochter, de rest van de familie kon op die manier door blijven werken op het land. ‘Michele Ferrero ging zelf kijken waar de bus het best kon keren op die krappe bergweggetjes die vaak nog niet waren geasfalteerd,’ vertelt een hazelnoot-tussenfabrikant uit Cortemilia, het dorp waar een enorme hazelnoot op het plein de geschiedenis van de streek samenvat.
De boeren hoefden niet naar de stad te verhuizen met het hele gezin om arme, ontwortelde boeren te worden in een krottig huurhuis. Ze mochten blijven waar ze waren, doorgaan met het leven zoals ze het kenden, en als ze hazelnoten wilden gaan kweken, dan hadden ze in Ferrero een zekere afnemer, die een goede prijs betaalde, en altijd alles opkocht. Met kerst kwam een kerstpakket mee uit de fabriek in Alba met producten die ze in die arme bergen nog nooit hadden gezien: echte extravergine olijfolie, koffie, pasta, rijst, uiteraard een pot Nutella, en zelfs een stuk echte parmesaanse kaas, een ondenkbare luxe in die jaren. Grote, zware kerstpakketten, waar het gezin een heel jaar naar uitzag.
En Michele Ferrero deed nog zo veel meer voor de mensen van de Alta Langa. Vakantiekolonies voor de boerenkinderen in de zomer, op mooie, gezonde plekken in Piemonte onder goede begeleiding. Sociale projecten voor gepensioneerden, ook nog nooit vertoond. Ferrero betaalde goed en gaf mensen die daar aanleiding toe boden kans om op te klimmen, scholing en cursussen incluis. Er waren prijsuitreikingen voor trouwe buschauffeurs, Michele Ferrero kwam altijd zelf de beker en de cheque uitreiken, iedereen had hem persoonlijk de hand geschud en iedereen had hem thuis over de vloer gehad.
Het verhaal van de overstroming is het pronkstuk van het vaste repertoire over de legende Ferrero in Le Langhe. Op 5 en 6 november 1994 kreeg Piemonte een enorme overstroming voor de kiezen, alle steden in de laagvlakte stonden onder water, heel Alba lag in de modder, en dus ook de Ferrero-fabrieken. Drie rivieren waren na dagenlange stortregens buiten hun oevers getreden, de 200.000 vierkante meter Ferrerofabrieken stonden metersdiep in het water en de modder. Een maand voor de kerst waren de productielijnen van Nutella, Ferrero Rocher, Mon Chéri en de Kindersuprise-eieren hopeloos verloren. Vierduizend arbeidsplaatsen stonden op het spel. Op 7 november stond de hele fabrieksbevolking plus familieleden op rubber laarzen en met scheppen voor de Ferreropoorten. Velen hadden er hun eigen overstroomde bezittingen voor achtergelaten. In twee weken tijd was alle schade opgeruimd en kon de wederopbouw van Ferrero beginnen. ‘En ik beloof jullie dat we de fabrieken groter, efficiënter en met meer arbeidsplaatsen zullen heropenen!’ zei Michele Ferrero.
Hij hield woord. Het heet ‘het wonder van Ferrero’, en er is een ontroerende foto van dat moment. De oudste zoon van Michele Ferrero, de in 2011 net als zijn grootvader veel te jong door een hartaanval uit het leven gerukte Pietro (47), die vanaf een open laadbak met microfoon en versterkers een enorme menigte op kaplaarzen toespreekt op het terrein voor de fabriek. Men staat met de schep nog in de hand, de modderspatten zitten tot in de haarkruinen, maar ze hebben het karwei geklaard. Een getuigenis van liefde voor de fabriek, voor de werkgever, voor het werk, die hoogst zeldzaam is. En al die liefde, die had Michele Ferrero in ruim veertig jaar weten te verdienen, met wat hij had gedaan voor de streek en de mensen, er natuurlijk ondertussen zelf ook niet slechter van wordend. Maar dat was hem van harte gegund.
Toch heb je een beetje het idee dat er vandaag een toneelstukje wordt opgevoerd in Le Langhe. Zowel wat betreft die enorme liefde voor wat er nog over is van de al lang naar gunstiger belastingklimaten vertrokken familie Ferrero, als wat betreft de puurheid en spontaniteit van dat in haarscheidingen gekamde Unesco-druivenlandschap met zijn fantastische wijnsoorten die de liefhebbende amateur van vandaag zo graag van de tong laat rollen; Barolo, Barbaresco, Barbera d’Alba – rood -, Arneis, Cortese en Freisa – wit -. Druiven plukken in Le Langhe! Dichterbij waar het om gaat in het leven komt het niet:
‘Toen we de Nebbiolo gingen plukken bij Carla was het eind september. Op de heenweg in de auto, de dag ervoor, had ik jou en Pedro proberen uit te leggen dat de oogstdag geen gewone dag is als alle andere, en dat oogsten in de Langhe een waar voorrecht is, zo iets als Rigoletto zien in de engelenbak van het Koninklijk Theater in Parma, of zeevruchten eten in Bretagne, of een dameshoed kopen in Parijs, of de première van een musical zien op Broadway. Het neusje van de zalm. Toen we de snelweg hadden verlaten en steeds hoger kwamen tussen de hazelnoot- en de wijngaarden, gluurde ik in de achteruitkijkspiegel om te zien of de twee jongens achterin gegrepen waren door de verandering in het landschap, maar beiden hadden hun blik strak gericht op hun schermpjes,’ schrijft Michele Serra in zijn geestige kleine vader-zoon roman Wacht op mij! uit 2013. Vader mag een dagje komen helpen druiven plukken bij vrienden in Le Langhe met een groepje intellectuele vijftig-zestigplussers en neemt puberzoon plus vriendje mee om ze deelgenoot te maken van deze unieke ervaring die ze zich hun hele leven moeten gaan herinnen. Succes verzekerd.
Het toneelstukje dat in Le Langhe wordt opgevoerd is dat van het pure en eerlijke boerenleven dat nergens meer bestaat, zeker niet in deze overbezette wijnstreek met al zijn topmerken op maar een klein oppervlakte. ‘Oeoeoeoe, als je het over gif hebt!’, lacht mijn gids Giampiero, die jarenlang vertegenwoordiger voor Ferrero in Argentinië is geweest, maar blij was om weer terug te mogen naar de thuisgrond in Le Langhe, lekker met vervroegd pensioen en een zak geld toe, de hoogste ambitie van de meeste Italianen. Hij rijdt mij nu door de heuvels van zijn geboortestreek, ontspannen vertellend over hoe het allemaal echt zit, want nu hij klaar is met werken en vertegenwoordigen, kan hij eerlijk zijn. ‘Zie je, die rijen druiven daar zien helemaal wit van de rotzooi die ze er in deze tijd van het jaar op spuiten. Wat er hier jaarlijks op de druiven wordt gespoten aan pesticiden om al die DOC en DOCG-stempels van de Europese Unie te krijgen, dat wil je echt niet weten, daar zijn jullie hazelnoten nog niets bij.’
Ook hij heeft het over ‘jullie hazelnoten’ omdat ze zich hier in Le Langhe weinig voor kunnen stellen bij mijn verhalen over de zware vergiftiging van onze streek boven Rome. Dat gebeurt hier niet, zweren ze allemaal, en dat zal misschien ten dele ook wel kloppen, of misschien is het ook een kwestie van het al dan niet willen zien. De hazelnoot uit de Unesco-heuvels van de Langhe heet ‘la tonda gentile delle Langhe’, ‘de edele ronde uit de Langhe’, en heeft een officieel Europees DOP-certificaat dat staat voor ‘Product van beschermde oorsprong’. De edele ronde uit de Langhe is de troetelnoot van Ferrero, die vooral wordt gebruikt voor die ene hele hazelnoot bovenop de Ferrero Rocher-bonbon, zeggen ze. Niet, zoals de 41 miljoen kilo hazelnoten die Ferrero jaarlijks bij ons uit La Tuscia komt halen, om ze tot pulp te vermalen voor door de Nutella. De hectares hazelnoot zijn er ook minder in Le Langhe dan bij ons, alhoewel Ferrero de laatste jaren hard pusht, want Ferrero heeft grootse plannen met Italië.
‘De regio Piemonte heeft toestemming gegeven voor 10.000 hectare hazelnoot extra in Le Langhe, en dat is het werk van Ferrero,’ zegt Silvio Barbera, duidelijk niet bedoeld als een compliment. Silvio Barbera is samen met Carlo Petrini mede-oprichter van de ecologische voedselbeweging Slow Food (1986), het hoofdkwartier ligt in Petrini’s geboorteplaats Bra, op een steenworp afstand van Le Langhe. In de Universiteit voor Gastronomische Wetenschappen, gevestigd in een gigantisch en prachtig gerestaureerd Savoye-complex uit 1762, ontvangt Barbera ons op zijn directiekamer, maar praten over Ferrero lijkt hij niet al te graag te doen. ‘Het is voor ons ook jongleren tussen wat evident de belangen zijn die Slow Food verdedigt, en de belangen van Ferrero, waar niemand zich in Le Langhe tegen verzet, onthoud dat ook goed,’ aldus Silvio Barbera. Na jarenlang gedimdam met Ferrero is het gelukt om de term ‘duurzame palmolie’ op papier te krijgen, maar de ironisch opgetrokken wenkbrauw van Barbera zegt genoeg. ‘We moeten ze op hun woord geloven hè. Ik vind het ook een beetje tegenstrijdig klinken, “duurzame palmolie”, Ferrero zweert dat ze ermee bezig zijn in Indonesië, zoals ook met het terugbrengen van het gebruik van pesticiden voor de hazelnootproductie, maar het blijft steeds hangen in dat ze “ermee bezig zijn”. We hebben er nog niets van gezien.’
Barbera weet natuurlijk wel heel goed van de enorme hoeveelheden gif die met de hazelnootteelt in het ‘Viterbese’ (zoals onze streek in Noord-Lazio ook wordt genoemd, naar de provinciehoofdstad Viterbo) gemoeid zijn. Alsof het er buiten zicht van het Willy Wonka-sprookje in Le Langhe minder toe doet. Ferrero heeft hazelnoten nodig, steeds maar meer hazelnoten, en hazelnoten groeien nu eenmaal het best op bepaalde plekken en onder bepaalde klimatologische omstandigheden, die in sommige delen van Italië optimaal voor handen zijn. Alhoewel de Italiaanse productie nooit in de buurt zal kunnen komen van marktleider Turkije (Italië heeft met zijn 70.000 hectare een tiende van het aantal Turkse hectares, 700.000), is de ambitie van Ferrero in Italië groeiende, naarmate de situatie in Turkije moeilijker wordt.
‘Ferrero moordenaar van de hazelnotenboeren! Rot op uit ons land! Weg met jouw smerige poten van onze hazelnoten!’ staat er op een muur van de bergplaats Aydindere aan de Zwarte Zee. Van Istanboel tot Georgië, overal langs de oevers van de Zwarte Zee, is Turkije één gigantische hazelnootplantage. De teelt van de findik (‘hazelnoot’ in het Turks) bestaat er al sinds 1403. Het probleem schijnt te zijn dat Ferrero ook in Turkije, net als in onze streek in Hoog Lazio, de zwakke punten in het systeem van de lokale hazelnotenteelt feilloos weet te vinden, en zich daar heel handig door naar binnen weet te wringen.
Het sleutelwoord is: geduld. En Ferrero heeft geduld.
Nóóit hazelnotengrond direct opkopen van de boeren, een gebied betreden op kousenvoeten en de eerste paar jaar beginnen met gegarandeerde topprijzen bieden per quintale (honderd kilo) kale oogst, waardoor de boeren hun noten direct van het land komen inleveren bij de door stromannen gerunde enorme Ferrero-magazijnen, waar aanvankelijk betaald wordt wat niemand betaalt. Einde marktmechaniek, begin monopolie. Dan stukje bij beetje de hele productieketen loswrikken uit de streek, alle lokale tussenhandelaren, tussenproducten en tussenfases van het bewerkingsproces uitschakelen, en uiteindelijk is het monopolie dan na een jaar of tien voltooid. Dat is gebeurd in Turkije, waar Ferrero in wezen het ministerie van landbouw is geworden, want wie de markt van de hazelnoten bepaalt, bepaalt alles op het gebied van landbouw in Turkije. En daar heeft Turkije nu spijt van, maar er is geen alternatief, omdat het oude, door de staat beschermde en prima functionerende landbouwsysteem is ontmanteld onder Erdogan ten gunste van het abstracte begrip ‘privatisering’, waar het agrarische Turkije nog helemaal niet aan toe was. Niet de schuld van Ferrero, maar Ferrero is in het gat gesprongen. Vandaar die boze opschriften op Turkse muren, waar Ferrero zeker niet blij mee is, want de Nutellagigant uit Alba heeft altijd grote waarde gehecht aan de goede naam, die ook altijd maniakaal is beschermd.
De verhouding tussen Ferrero en Turkije is hoe dan ook verstoord, er zijn problemen met de inzet van Koerdische kinderarbeid bij de maandenlang durende Turkse oogst, bovendien zijn de kwaliteit en de hoeveelheid per hectare van de Turkse hazelnoten stukken minder dan die van de Italiaanse, en is het Turkse terrein is veel steiler en dus lastiger te bewerken, alles moet met de hand, kortom: wegwezen uit Turkije.
Ferrero heeft grond aangekocht in Chili, Zuid-Afrika, Georgië, Servië, waar de hazelnotenteelt voorzichtig op gang komt, maar er gaat natuurlijk niets boven Italië, het thuisland. Behalve dat de beste kwaliteit hazelnoten ter wereld nu eenmaal van de Italiaanse bodem komt, is het voor Ferrero in het thuisland ook veel makkelijker om politieke invloed uit te oefenen. Op de begrafenis van Michele Ferrero in februari 2015 stapte de toenmalige jonge premier Matteo Renzi pontificaal voor de hele menigte op het plein van Alba uit zijn regeringsslee pal voor de ingang van de kathedraal. Nu was Renzi een geval apart, maar het is zeker zo dat er geen Italiaanse regering is die niet welwillend tegenover Ferrero staat. Als Ferrero iets wil, komt het linksom of rechtsom wel voor elkaar in Italië.
In 2018 ondertekende Ferrereo het plan ‘Nocciola Italia’ met een aantal Italiaanse regio’s waar de hazelnoot tot nog toe nooit was geteeld, toeristische parels zoals Toscane en Umbrië. ‘Hazelnoot Italië’, zoals het plan eenvoudig heet, voorziet in het verder uitrollen van het tapijt hazelaars vanuit Lazio over het hart van Italië, de ansichtkaartregio’s van de golvende heuvels, de cipressen, de zonnebloemvelden en de wijdse uitzichten over schitterende middeleeuwse stadjes. Regio’s waar de hazelaar in alle opzichten niets te zoeken heeft, wat tot nog meer inzet van kunstmest en nog meer extra liters water opzuigen uit de bodem zal leiden. Want daar waar het terrein en de ligging niet van nature geschikt zijn, moet de productie worden opgepompt met kunstgrepen die een misdaad zijn tegen de natuur, het landschap, het klimaat en de gezondheid van iedereen. Allemaal dingen die Ferrero heel goed weet, maar geen enkele boodschap aan heeft.
Niemand wist van het plan ‘Hazelnoot Italië’, behalve uiteraard de regio-voorzitters (die in het Italiaans presidente worden genoemd, wat toch van invloed is op het gedrag) van Lazio, Umbrië en Toscane, want die hebben de handtekening gezet. Het plan voorziet in ‘minstens 22.000 extra hectare hazelnoot en een toename van 30 procent van de hazelnotenproductie over heel Italië.’ Speerpunt van het plan blijkt – verrassing - opnieuw ons gebied, het Viterbese, waar nog eens 10.000 hectare méér hazelnoot bij moet gepropt, wat neerkomt op zowat de helft van de productieverhoging van het hele plan.
En die 10.000 hectare nieuwe hazelaars staan inmiddels ook al in de bodem, want in de luwte van de covidpaniek is het inplanten de afgelopen twee jaar onverstoorbaar door gegaan. En daar staan ze, nu nog klein, straks groot, met kilometers druppelinstallatie, want dat is het eerste dat gebeurt; putten slaan in de bodem en druppelinstallaties aanleggen. Zo ver het oog reikt, rijen en rijen kleine hazelaars tot aan de horizon, op de platte stukken land richting de snelweg en Umbrië, of langs de Via Cassia richting Rome. Volstrekt ongeschikt terrein voor hazelaars, die zich, zoals gezegd, het beste thuis voelen op een hoogte van 300 tot 700 meter. Deze platte stukken grond zijn geschikt voor mais, graan, tabak of voor rondtrekkende schapenkuddes. En dat was ook het beeld, tot voor kort. Nu rijd je langs de oneindige rijen ingeplante struikjes en neem je vast afscheid van het uitzicht op de blauwe Monti Sabini, de Sabijnse heuvels, dat over een paar jaar voorgoed aan het zicht zal zijn onttrokken. Want het tapijt van hazelaars rukt op over Midden-Italië. Eerst het Viterbese, dat inmiddels tot aan de randen is volgepropt, en vervolgens door, richting Toscane en Umbrië, rond het meer van Bolsena, waar alvast 3000 hectare kleine hazelaars zijn ingeplant, en de Hoogvlakte van de Alfina, 350 hectare - vooralsnog.
Het duurde even voor het tot iedereen in deze streken was doorgedrongen. De vele mensen zonder hazelaars zijn meestal mensen met sowieso een heel ander idee van het Italiaanse landschap. En je komt er ook niet zo snel op, om het schilderachtige hart van Italië als een stuk braakliggend landbouwgrond te zien waar zo snel mogelijk zo veel mogelijk hazelaars moeten worden ingeplant, zoals omschreven in het plan ‘Hazelnoot Italië’.
“Slechts 0,7 procent van de totale bebouwde grond in Italië is hazelnoot, ondanks de gunstige klimatologische omstandigheden,” poneerde Ferrero verongelijkt als schriftelijke reactie op de uitzending van het journalistieke onderzoeksprogramma Report van november 2021, waarin de vergiftiging van onze streek in Hoog Lazio en het Lago di Vico glashelder in kaart worden gebracht. Van de zwaar vergiftigde bodem, tot het volledig geëutrofieerde (dat wil zeggen door fosfaten en nitraten verstikte) water van het meer, dat notabene ook nog steeds als drinkwater dient voor de nabije plaatsen Caprarola en Ronciglione, waar bruin water uit de kraan komt. Misdadig, zoals een arts van het ‘Istituto Superiore della Sanità’ (het Nationale Gezondheidsinstituut) voor de camera zegt. En de waanzinnige hoeveelheid bodemwater die jaarlijks uit onze streek wordt gepompt, twintig miljard liter water per zomer, want zoveel is nodig om de 41 miljoen kilo hazelnoten uit het Viterbese in september in de gewenste schitterende staat af te leveren bij de schuren van Ferrero. De gevolgen van het steeds hetere en drogere Italiaanse klimaat zijn nu ook al goed voelbaar bij ons en zullen tot steeds meer watergebrek leiden, maar volgens Ferrero zijn er nog volop mogelijkheden tot uitbreiding in het gebied tussen Rome en Florence.
Zoals gebruikelijk had Ferrero zich Oostindisch doof gehouden voor de vele pogingen van het programma Report om in contact te treden, om een gesprek te voeren, want dat is de bedrijfspolitiek. Nooit een interview geven, altijd afwachten waarmee ze komen, en dan eventueel na afloop een verontwaardigd koninklijk communiqué afvaardigen.
‘Jammer toch weer, dat Ferrero zich nooit laat verleiden tot een gesprek, tot een mogelijkheid tot confrontatie,’ zei de presentator van het onderzoeksprogramma nadat de schriftelijke reactie van Ferrero keurig in beeld was vertoond. Een reactie waarin niet of nauwelijks wordt ingegaan op alle onomstotelijke feiten die Report naar boven had gehaald over de agressieve hazelnotenteelt waarmee onze streek kapot wordt - of al is - gemaakt. Alleen kulargumenten a la ‘Ferrero probeert juist de hazelnotenteelt te redden van de ondergang’, of ‘Ferrero betreurt deze uitzending van Report zeer, omdat het een belediging is aan het adres van duizenden families in het Viterbese die deze eccellenza italiana (“Italiaanse excellentie”) runnen en er 90 miljoen euro per jaar mee verdienen....’
Zenden, altijd zenden, nooit ontvangen. Poneren, nooit reageren. Nooit op andermans argumenten ingaan, gewoon je eigen sprookje blijven vertellen. Dat is altijd de politiek van Ferrero geweest, maar het was toch wat anders, de discrete gentleman Michele Ferrero met zijn filmsterrenuiterlijk en zijn grote hart voor de bevolking van Le Langhe in het broodarme Italië van vlak na de oorlog, of zijn kille, afstandelijke zoon Giovanni (58), die de multinational Ferrero runt vanuit Luxemburg en die ze in Le Langhe alleen op het scherm zien bij de grote familiebegrafenissen.
Met een persoonlijk kapitaal van 36,2 miljard dollar is Giovanni Ferrero ook in 2022 weer de rijkste man van Italië (en van Luxemburg waarschijnlijk) en inmiddels opgeklommen tot de 36-ste rijkste op aarde, volgens de jaarlijkse ranglijst van het blad Forbes. En ongetwijfeld still climbing, want voor Giovanni Ferrero is er maar één ding dat telt: meer, meer en meer. Michele Ferrero was nog maar net begraven of daar spoot de acquisitie-campagne van zijn zoon al uit de starblokken, alsof hij niet kon wachten.
Vanaf de dood van zijn vader in 2015 heeft Giovanni Ferrero een hele sliert Engelse en Amerikaanse B-merken uit de hardcore zoetigheden-industrie opgekocht; Thorntons, Nestlé USA, Kellogg’s, Fannie May, Ferrara, Ice Cream Factory (Spaans), Burton Biscuits Company. Volgens een artikel van Forbes dat ‘Inside the Ferrero Family’s secret empire’ heet is dat opmerkelijk, omdat de erfgenaam van het Ferrero-imperium daarmee tegen de stroom in roeit. Daar waar de concurrentie zich juist aan het verplaatsen is van goedkoop, slecht en verslavend naar gezondere, duurzamer snacks die ook een steentje moeten bijdragen in de strijd tegen obesitas, koopt hij alle shitproducten van suiker op met de bedoeling om ze zo te houden. ‘Voor de Ferrerogroep komt de gezondheid en de veiligheid van werknemers en consumenten altijd op de eerste plaats,’ staat nog altijd op de Ferrero-site.
Michele Ferrero draait zich om in zijn graf, Giovanni lacht erom: ‘O nee hoor, ik ben al lang volwassen, ik heb me al lang losgemaakt,’ antwoordt hij, wanneer de journaliste van Forbes hem vraagt of het hem niet bezwaart, om één van de heilige wetten van zijn vader - ‘Schoenmaker houdt je bij je leest’, ofwel koop nooit andere bedrijven op en verkoop je bedrijf nooit op de beurs – op zo grote voet te overtreden. ‘Omdat iedereen in de chocoladesnack-business grosso modo hetzelfde verkoopt, draait alles om de naamsbekendheid. Die van Nutella is gigantisch, het is de locomotief van het Ferrero-imperium, en dus draait alles om Nutella,’ constateert Forbes.
En de wereld helpt ontzettend goed mee met het in stand houden van het product Nutella, moet gezegd. Want 770 miljoen potten per jaar, 350 ton bruine smurrie die wereldwijd per dag over boterhammen, wafels, crêpes, ijs, zelfs pizza’s wordt gekieperd, daar mag Ferrero heel tevreden over zijn. Duitsland is de grootste Nutella-consument ter wereld, direct gevolgd door Frankrijk en Italië, maar ook Nederland doet zijn stinkende best. Het concept ‘Nutella-winkel’ was een tijdje de term waarmee in Amsterdam de annexering van de beste locaties in de binnenstand werd aangegeven. Die term is inmiddels achterhaald, het is nu gewoon ‘snoepwinkels’ geworden, maar het woord Nutella-winkel staat nog altijd voor die foute tendens waar de gemeente Amsterdam van alles aan probeert te doen, maar de strijd is nog niet gestreden. ‘De ver-Nutellarisering van de binnenstad heeft zich inmiddels verspreid over andere rotzooiproducten, maar het is zeker zo dat Nutella mag worden beschouwd als de stormram waarmee de bres is geslagen,’ aldus Annemieke Bieringa, tot vorig jaar straatmanager van het gebied tussen Rokin en Zeedijk. ‘In Amsterdam heb je een speciaal soort toeristen, de drugstoeristen, die op een bepaald moment lopen te klapperen van de zin in zoet, het zogenaamde “zoete-bek-halen-na-de-joint”, en daar spelen al die winkels met die gigantische potten Nutella in de etalage met zo’n spuit erop heel goed op in.’
Dat de hazelnoten uit onze streek in gigantische potten Nutella eindigen (voor) in de Amsterdamse etalages om de zoete trek van de internationale stoet drugstoeristen te bevredigen is een concept waar je hoofd van gaat draaien.
Het was dankzij een noodkreet van de filmmaakster Alice Rohrwacher (40) van januari 2019 in de krant la Repubblica dat het grotere plaatje mij eindelijk duidelijk werd. Zij beklaagde zich over het feit dat het landschap van haar jeugd en van haar in Cannes bekroonde films in een jaar tijd totaal was veranderd. ‘Ik leef en werk op de Hoogvlakte van de Alfina, het gebied tussen Orvieto en het meer van Bolsena, daar waar de grenzen tussen Umbrië, Lazio en Toscane elkaar haast onzichtbaar kruisen, en daarom richt ik mij tot u alledrie, de bestuurders van deze regio’s,’ schreef Alice Rohrwacher in haar openbare brief.
‘Dit is een gebied dat ik in mij draag als een magisch zwaard, als een talisman, dit is het gebied waar ik mijn twee films Le Meraviglie in 2014 en Lazzaro felice in 2018 heb gedraaid.’ (respectievelijk in Cannes bekroond met de Gran Prix van de Jury en Beste Scenario, ab).
Maar wat is er aan de hand?, vraagt Rohrwacher aan de regiovoorzitters. ‘Ik ben het afgelopen jaar veel op reis geweest voor mijn werk, en trof bij terugkomst een landschap aan dat ik niet meer herkende. Velden, heggen, bomen, muurtjes, alles is verdwenen, om plaats te maken voor één grote hazelnootplantage zo ver het oog reikt, vanaf het meer van Bolsena tot aan het landschap van de Maremma in Toscane. En ik vraag me af: zijn de noodzakelijke afwegingen op het gebied van de impact op de omgeving, de gezondheid van ons allen, de oneindig waardevolle waterreservoires in de bodem, gemaakt? Is nagedacht over wat dit gaat betekenen voor het zich steeds sterker ontwikkelende eco-toerisme in onze streek? Of hebben we te maken met het voordeel van een enkeling dat de vloek van de hele omgeving dreigt te worden, zoals al gebeurd is met het geëutrofieerde water van het Lago di Vico en de vergiftigde bodem van La Tuscia, waar wij direct aan grenzen?’
Dat ‘al gebeurd is’ deed pijn, want nee, dat was echt nog nooit zo gezegd door iemand hier in de streek, of door wie dan ook. Achter Alice Rohrwacher bleek een groep mensen te staan van een niveau dat hier bij ons, in het eenvoudige Viterbese, niet eens bestaat. Twee maanden na haar openbare brief had ze het congres ‘Il nocciolo del problema’ (‘De kern van het probleem’ een Italiaanse woordspeling met het woord hazelnoot) in Orvieto georganiseerd, en daar zag je de aanzuigende kracht van Alice Rohrwacher in levende lijve. Van alle bijzondere, intelligente en ook beroemde mensen die het woord namen omdat ze woonden in de buurt van Orvieto, trof Famiano Crucianelli het meest. ‘We bevinden ons tegenover een grote macht,’ declameerde hij plechtig en perfect getimbreerd in de microfoon. De afgeladen ruimte schokte recht overeind. ‘Zoals Alice zonet terecht zei: het gaat niet om de hazelnoot, die op zich een onschuldige plant is, het gaat om wat zich achter de hazelnoot verschuilt. Een gigantische economische macht, de derde multinational van zoetigheden ter wereld, de rijkste man van Italië, met een zeer sterke overredende kracht. Hij is alle Italiaanse gremia al tot in de haarvezels binnengedrongen, de politiek, de instituties, de economie, de boerencoöperaties, overal, tot op het kleinste niveau, heeft hij zijn tentakels naar binnen gewrongen, de naam is Ferrero, Giovanni Ferrero. En ik waarschuw jullie: jullie schrikken nu van de eerste hazelnootplantages die bij het meer van Bolsena worden aangelegd, in onze streek, La Tuscia, zijn het 25.000 hectare, bij ons heb je gemeentes van achtienhonderd hectare waarvan zestienhonderd hazelnootplantage is. Bij ons heb je duizenden hectares hazelnoot waar geen vogel meer bestaat. Bij ons is het de woestijn, die je niet ziet, omdat er van die gezellige boompjes op staan. Maar onze bodem is de woestijn. Ik waarschuw jullie.’
Dat was Famiano Crucianelli (74), een chirurg-politicus die hier stond als eenvoudige voorzitter van het ‘Biodistrict van de Via Amerina’, maar die overduidelijk andere podia gewend was. Man van de wereld, oprichter van de ooit belangrijke communistische krant Il Manifesto, jarenlang gedeputeerde, en uiteindelijk nog staatssecretaris van buitenlandse zaken voor de tweede regering van Romano Prodi (2006-2008). En toen was het mooi geweest en keerde hij defintief terug naar geboortegrond in La Tuscia, het plaatsje Gallese vlak in de buurt, ook omringd door hazelnootplantages, maar daar is het Crucianelli dankzij zijn uitzonderlijke gaven dus wel gelukt om een kleine bres te slaan in het monopolie. Hij kan wat een ander niet kan, en hij wordt ook bij iedere reportage over het hazelnotendrama in onze buurt opgevoerd. Dan weer voor de camera, dan weer in een verhaal, altijd Famiano Crucianelli, die het allemaal fantastisch uit kan leggen en dankzij wie het probleem soms ook heel even behapbaar lijkt.
‘Maar bij jullie...’ zegt hij hoofdschuddend. Ik mocht hem komen opzoeken op zijn liefelijke stukje grond aan de voet van het rotsdorp Gallese, waar alles nog is zoals je wilde dat het nog was. Fruitboompjes, vijgen, een moestuin, kippen, bloemen, oneindig veel kruiden en planten. Alles nog zoals het altijd was, ooit geplant door zijn vader, voortgezet door de zoon. Weliswaar ook volledig omringd door hazelnoten, maar toch nog een stukje paradijs.
‘Maar bij ons?’, vraag ik, al wetend.
‘Eenmaal vergeven grond aan hazelnoten komt nooit meer vrij. En dat is gebeurd bij jullie. Er is maar één oplossing, en dat is dat de mensen in deze streek gaan snappen hoe ze in de maling worden genomen. Dat ze snappen dat het ook hún water is dat eraan gaat. Het is niet het water van de nocciolari (de ‘hazelnotelaars’, zoals ze in lokaal dialect heten). Dat willen ze ons doen geloven, maar het is niet zo. Het feit dat er een bron onder jouw land ligt, betekent niet dat het jouw bron is. We hebben hier peilingen gehouden, het bodemwater is metersdiep vergiftigd. En het bodemwater raakt op, zeker in deze tijden, wanneer het niet meer regent. Sommige putten zijn al twintig meter gezakt. Het gaat erom dat mensen snappen dat we hier niet met z’n allen een woestijn gaan worden omdat een stinkendrijke meneer in Luxemburg nog meer potjes met Nutella moet vullen. Nutella is geen eerste levensbehoefte, en ook geen tweede, en ook geen derde. Nutella is slecht, voor de bodem, voor het water, voor de biodiversiteit en voor de mens. En daar gaat al het water hier aan op.’